top of page

1. De intake

In de brief in mijn hand stond: ‘dinsdagmiddag, 11:20 uur’. Het was nu dinsdagmiddag, 11:00 uur. Vanuit mijn ooghoek zag ik dat mijn vader naast mij wat zei. “Wat?”, zei ik en zette mijn iPod op pauze die zojuist de gehele heenreis op vol volume enige afleiding mijn oren in had geblazen. “We zijn te vroeg”, herhaalde mijn vader en reed de oprit op van een groot, hoekig en puntig gebouw. ‘Meerburg, Centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie’, prijkte er op het bord naast de ingang. ‘Tuurlijk, wrijf het er maar in.’, dacht ik terwijl de misselijkheid en buikpijn er nog een schepje bovenop deden. Ik was enigszins verbaasd deze zenuwen überhaupt te voelen. De laatste paar maanden was ik namelijk 'apathisch'. Dat woord had ik onlangs van Esmee geleerd. Het betekent dat je ‘gevoelloos’ bent begreep ik. Zelf omschreef ik mezelf in die periode als zombie, maar hoogstwaarschijnlijk zouden zombies ook als apathisch te omschrijven zijn; ze zijn immers dood en voelen niets. Een toestand waar ik destijds erg jaloers op was; ik voelde dan ook bijna niets, maar ik leefde helaas nog.

“Roos?”, zei een lange, belangrijk uitziende man in pak vragend toen hij de wachtkamer in stapte. Wij stonden op. “Hallo, Peter van der Sluijs”.

“Hallo, Gerard”, antwoordde mijn vader.

“En jij moet Roos zijn”, zei Peter van der Sluijs terwijl hij mij een hand gaf. Ik knikte zonder hem al te lang aan te kijken. Waarom vond ik het toch altijd zo eng om ‘een nieuw iemand’ te ontmoeten? “Welkom. We moeten helemaal naar boven", verkondigde meneer van der Sluijs. “Konden jullie het makkelijk vinden?”, vroeg hij tijdens het traplopen. Terwijl mijn vader begon te vertellen over het drukke verkeer van onze heenreis, kwamen we in een lange smalle gang terecht met heel veel deuren. Aan het einde van de gang wees meneer Van der Sluijs ons naar binnen. Mijn vader liep bij binnenkomst regelrecht op een stoel af en ging zitten. Ik durfde zijn voorbeeld niet te volgen en bleef staan wachten tot meneer van der Sluijs mij een plaats aanwees. Ik was bang dat ik op een verkeerde plek zou gaan zitten. Toen meneer van der Sluijs ook mij een stoel had aangewezen, zaten mijn vader en ik in twee stoelen schuin tegenover hem in de hoek van zijn kamer. In een andere hoek stond een bureau met een PC en daarop veel papierwerk. Meneer van der Sluijs begon met het vertellen van het doel van het gesprek; namelijk dat hij ons eerst een paar vragen zou gaan stellen, om daarna nog wat vragen aan mij alleen - zonder mijn vader erbij te stellen. Dat stelde me enigszins gerust aangezien ik absoluut geen voorstander was van mijn gevoelens en gedachten te delen met mijn vader. Vervolgens zou meneer van der Sluijs aan mijn vader en mij gaan uitleggen hoe de afdeling eruit ziet en wat de functie ervan precies is, om uiteindelijk na dit gesprek met ‘de staf’, het team met alle therapeuten, te kunnen gaan bespreken of zij mij ook geschikt voor hun afdeling vinden.

De eerste vragen die hij stelde vielen gelukkig mee. Hij vatte eerst samen wat hij door had gekregen van mevrouw Polderman, mijn systeemtherapeute. Met haar had ik het vaak over hoe het er thuis aan toe ging en soms kwam mijn vader mee op gesprek. Meneer van der Sluijs vertelde dat Leonie degene was die contact met hem had opgenomen en had laten weten dat ze dacht dat ik geschikt voor zijn afdeling zou zijn. Ook had ze gedacht dat zo'n soort opname mij goed zou kunnen doen, vertelde Meneer van der Sluijs. ‘Heeft Leonie Polderman het ook zo aan jou uitgelegd?’, vroeg hij. Ik knikte bevestigend.

Toen kwam het ‘echte werk'. Meneer van der Sluijs vroeg mijn vader hoe hij het vond om samen met mij bij hem op gesprek te komen. Ik keek angstvallig naar mijn vader. Ik vond het altijd moeilijk te voorspellen wat hij zou gaan zeggen. Hij begon al vrij snel te vertellen dat hij denkt - op basis van wat hij van mijn systeemtherapeute Leonie heeft gehoord - dat ik ‘hier’ op de goede plek zou zijn. Hij vertelde ook dat hij zich vaak zorgen om mij maakt, dat ik vaak in mezelf gekeerd ben, vaak denk aan de dood, weinig praat en steeds minder contact met vrienden en vriendinnen heb. Ook had hij het idee dat ik niet goed wist wie ik was en dat ik al jarenlang somber was geweest. Dat was inderdaad hoe Leonie het in het gesprek met mij en mijn vader had samengevat, dacht ik.

“Wanneer begon u zich zorgen over uw dochter te maken?”, vroeg Meneer van der Sluijs.

“Nou, ongeveer vanaf dat ze in de brugklas zat, toen was ze 14 jaar ongeveer denk ik”, zei hij terwijl hij mij vragend aankeek. Ik voelde me ontzettend ongemakkelijk en vond het erg naar om dit allemaal aan te moeten horen, maar ik knikte.

“Je bent nu 19 jaar, klopt dat Roos?”, vroeg Meneer van der Sluijs mij. Weer knikte ik.

Meneer van der Sluijs vroeg vervolgens aan mijn vader wat hij dacht dat de oorzaak was van mijn klachten en ook nu kwam onze hele gezinsgeschiedenis weer voorbij, zoals ik inmiddels gewend was van alle andere ontmoetingen met hulpverleners. Ik luisterde half mee, omdat ik mijn handen vol had aan een hoofd vol gedachten en een buik vol zenuwen.

Blijkbaar was nu het moment aangebroken dat ik alleen met Meneer van der Sluijs zou gaan praten. Hij stelde voor dat mijn vader even beneden in de wachtkamer zou wachten en dat de receptioniste hem een seintje zou geven als hij weer naar boven kon komen. Aan de ene kant was ik opgelucht dat mijn vader klaar was met vertellen en ook weg zou gaan, maar aan de andere kant vond ik het ook eng om met deze onbekende man in deze ruimte achter te blijven voor een ongetwijfeld lastig gesprek. Dankzij mijn vader had ik nu nog weinig hoeven zeggen.

Nadat meneer van der Sluijs mijn vader de kamer uit had gelaten en weer ging zitten, zei hij:

“Zo. Roos, ik heb jou nog weinig horen zeggen dit gesprek”.

Shit. Het was hem dus ook opgevallen, dacht ik bij mezelf.

“Je vader is veel aan het woord geweest”.

Ik knikte. Zou het lukken op deze manier het stilzwijgen voort te zetten?

“Hoe vond je het om te horen wat je vader zonet allemaal vertelde?”, vroeg hij.

Oké blijkbaar niet.

“Ehm. Moeilijk.”, zei ik.

“Wat vond je precies moeilijk?”

“Nou, het voelt wel rot om te horen dat hij zich zorgen om mij maakt. Ook vind ik het niet prettig dit soort dingen met mijn vader te bespreken.”

“Wat voor dingen bedoel je dan?”

“Weet ik niet, gewoon. Ik praat liever niet met mijn vader over hoe het gaat en zo.”

Na veel vragen van verduidelijking van Meneer van der Sluijs vertelde ik onder andere dat ik mij snel schuldig voel over de zorgen die mijn vader zich over mij maakt, dat ik mij sommige dingen die mijn vader zo net vertelde ook niet had beseft; zoals dat mijn vader blijkbaar bang is dat ik net als zijn vrouw en stiefzoon ook dood zou gaan. Ik vertelde dat ik dat mijn vader helemaal niet aan wil doen, maar dat ik mij in mijn leven ook nooit gelukkig heb gevoeld.

Toen hij me vroeg waarom ik zelf denk dat ik hier op gesprek ben, vertelde ik:

“Met Leonie en Esmee heb ik het er wel eens over gehad dat zij dachten dat ik misschien een borderline persoonlijkheidsstoornis zou kunnen hebben, maar zelf denk ik dat dit niet zo is.”

Hij fronste zijn wenkbrauwen. “Weet je ook waarom zij dit denken?”, vroeg hij.

“Ik weet het niet meer zo goed, maar volgens mij vooral omdat ik emoties soms heel heftig voel.”

Verder liet ik hem weten dat ik had begrepen dat mijn therapeutes Leonie Polderman en Esmee Kaptijn mij deze behandeling aanraadden, omdat zij geen zicht hadden op hoe het ’s avonds met mij gaat en dat het juist vaak in de avonden voorkomt dat ik me slecht voel.

Nadat Meneer van der Sluijs antwoord had op zijn vragen aan mij, vroeg hij:

“Vind je het goed als ik je vader er weer bij haal?”

Ik knikte.

Toen mijn vader weer aanschoof in het gesprek begon Meneer van der Sluijs te vertellen over zijn afdeling genaamd: 'De KP'. Die afkorting bleek te staan voor Klinische Psychotherapie.

Vervolgens legde hij uit hoe de afdeling eruit ziet:

Op de afdeling zitten ongeveer 16 jongeren verschillend in leeftijd van 14 t/m 22 jaar die verdeeld zijn onder 2 leefgroepen die doordeweeks op de kliniek blijven slapen. Er was nog een derde groep met ook ongeveer 8 jongeren, maar deze groep had alleen overdag therapie en gingen ’s middags weer naar huis.

In de eerste weken van je opname zou duidelijk worden in welke groep je het beste zou passen en dan zou je daar worden ingedeeld. Die groepen hadden een kleur als naam en hij legde kort uit waar ze voor stonden:

Blauw: jongeren die heftig kunnen reageren en neigen naar drugs/alcohol/seks/zichzelf of anderen verwonden. Wit: jongeren die introvert zijn en zich terugtrekken als ze het moeilijk hebben in plaats van zich naar hun omgeving toe te uiten.

Rood: jongeren waarvan bovenstaande niet duidelijk sprake is en in het algemeen alle jongeren die jonger zijn dan 16/17.

De opname bestond ook uit fases: In de klinische fase, waarbij je dus doordeweeks zou blijven slapen, zou ongeveer 6 maanden duren. Daarna zou je in de dag-klinische fase komen die ook nog eens 6 maanden zou duren.

Verder zou de behandeling vooral groepsgericht zijn.

“Er zal dus weinig individuele therapie aan te pas komen”, zei hij terwijl hij mij aankeek. Ik probeerde mijn teleurstelling en angst hierover te verbergen, terwijl hij blijkbaar juist mijn reactie probeerde te peilen. Ik vond zo'n één op één gesprek al doodeng, laat staan te moeten praten over dit soort dingen met vreemde mensen in hele groepen.

Vervolgens vroeg meneer van der Sluijs of ik wist wat psychotherapie inhoudt.

"Ik weet dat ik de laatste 2 jaar psychotherapie krijg bij mijn psychotherapeute, maar niet wat het precies is", antwoordde ik voorzichtig.

"Kun je vertellen wat je de laatste 2 jaar met haar hebt gedaan?"

"Ehm… praten?”, zei ik vragend en voelde me direct heel stom over het domme antwoord dat ik zojuist had gegeven.

"Ja... nou ja, psychotherapie is inderdaad praten, maar nog veel meer. Hier zal je naast af en toe praten vooral gaan doen, bijvoorbeeld bij ‘psychodrama’, dat is ook een vorm van psychotherapie. Verder zijn er ook vaktherapiëen zoals we dat noemen, zoals creatieve therapie en psychomotorische therapie (PMT); oftewel bewegingstherapie. Bij deze therapieën zal je naast praten dus ook wat gaan doen. Ik zal er nu niet te veel over uitleggen, want volgens mij hebben jij en je vader nu al heel veel informatie te verwerken.”

Meneer van der Sluijs liet nog wel het rooster zien wat de jongeren op de afdeling moesten volgen en dat zag er erg druk uit. Alle maaltijden stonden er zelfs op en ook 's avonds zou er nog een therapieprogramma zijn. Ik zag ook het woordje 'school' staan op het rooster en Meneer van der Sluijs vertelde ons dan ook dat jongeren die niet meer leerplichtig zijn - waaronder ik dus - niet naar school gaan maar in plaats daarvan vrijwilligerswerk zullen gaan doen (wat ook al best eng klonk). Had ik een paar maanden geleden nou maar niet mijn havo-diploma gehaald, dacht ik zuur.

Na dit alles te hebben uitgelegd zei Meneer van der Sluijs dat hij tot slot met een soort van ‘preek’ zou gaan komen zoals hij het zelf noemde.

“Het is belangrijk dat u en uw dochter in systeemtherapie eerlijk naar elkaar en de systeemtherapeute zijn, omdat als er dingen verzwegen worden die thuis gebeuren, de behandeling hier geen zin heeft. Het is belangrijk dat we op één lijn zitten, net als dat het belangrijk is dat ouders met elkaar op één lijn zitten. Als de benaderingswijze van elkaar afwijkt, is de opvoeding weinig effectief. Snappen jullie wat ik probeer uit te leggen?”

Mijn vader en ik knikten allebei braaf.

Het enige waar ik aan dacht was: Nee, he? Systeemtherapie? Wekelijks met mijn vader moeten praten?! NEEEEE!!! Ik was juist zo opgelucht dat ik bij mijn systeemtherapeute Leonie op een gegeven moment vooral individuele gesprekken had.

Hij legde ook nog uit dat er een reden is dat de jongeren in het weekend naar huis gaan.

Dat je dan je leefsituatie kunt vergelijken en je kunt afvragen: waarom gedraag ik me thuis op deze manier en op de afdeling anders? Vervolgens zou je tijdens de therapie uitzoeken wat de oorzaak daarvan zou zijn. Ook wilde hij mij op het hart drukken (en mijn vader ook) dat ik niet moest verwachten dat bij mijn eventuele opname alles gelijk beter zou worden. Het zou zelfs waarschijnlijk in het begin wat zwaarder worden, omdat alles waar je last van hebt tijdens de opname naar boven en aan bod zal komen. Wat ik óók niet moest verwachten, is dat alles eenmaal na afloop van de behandeling alleen maar goed zou gaan. De opname zou er alleen voor zorgen dat de scherpe kantjes zouden worden geslepen, zodat ik zelf op een gegeven moment m'n leven weer zou kunnen oppakken.

Afrondend vroeg hij ons allebei of we het nog steeds zagen zitten na de uitleg.

Mijn vader zei: “Ja, ik moet zeggen dat ik in het begin wel mijn twijfels had, maar na deze uitleg denk ik dat deze behandeling Roos misschien wel goed zou kunnen helpen.”

Shit. Nu moest ik iets zeggen. Alles in mij schreeuwde: NEEEEEEE IK WIL NIET! IK BEN NIET GEK! IK WIL NIET IN EEN GEKKENHUIS!

Oké, toegegeven: het gebouw was minder griezelig dan ik had verwacht. Geen enge klinische witte, gewatteerde muren of dwangbuizen die ik in psychiatrisch instellingen in films zag. Of nou ja, ik had de slaapkamers nog niet gezien, bedacht ik me.

Misschien kwam het door het feit dat ik zo geschrokken was van mijn vaders verhaal en zijn emotie bij het gesprek (oftewel mijn schuldgevoel), misschien het feit dat ik het moeilijk vond om nee te zeggen, maar ik antwoordde op geheel verrassende wijze:

Ik knikte.

Tags:

Volg mij
  • Facebook Clean
  • Twitter Clean
Hoofdstukken overzicht
bottom of page